Distribution and trends
Distribution
Not enough data.
Population trends
Not enough data.
Breeding success and survival
Not enough data.
Seasonal occurrence
Not enough data.
Occurrence description
Voorkomen
Dwerguil wordt in toenemende mate in Nederland waargenomen. Deze toename hangt samen met de positieve ontwikkelingen van de stand in Duitsland. Een aantalstoename leidt hier tot een westwaartse uitbreiding van het leefgebied. Sommige vogels blijven meerdere dagen, soms wekenlang, op één plek aanwezig. Van een broedgeval is in ons land nog geen sprake. Waarnemingen van deze soort worden beoordeeld door de Commissie dwaalgasten Nederlandse Avifauna en zijn te vinden op Dutchavifauna.nl.
Birds directive
Conservation status
No conservation status of this species is available.
Assigned areas
No areas assigned
Counting guidelines
Broedvogels
Methode
Territoriumkartering
Tijd van het jaar
Begin February t/m eind July
Tijd van de dag
Een half uur voor zonsopkomst tot een uur daarna en een half uur na zonsondergang en een uur daarna. Kan soms ook midden op de dag gehoord worden. De soort mijdt vocale activiteit in de nachtelijke uren, mogelijk om predatie door uilen zoals Bosuil en Oehoe te voorkomen.
Datumgrenzen, normbezoeken en fusieafstand
Valid sightings | normbezoeken | minimaal vereist | fusie- | |||||||||
adult | paar | terr | nest | migrant | 1 | 2 | 3 | seizoen | datumg | datumgrens | afstand | |
. | X | X | X | 2 | 25-1 t/m 30-6 | 1000 |
Documentatie
Uitgebreide beschrijving soort (maak geluidsopname met telefoon of recorder) en gedetailleerde documentatie noodzakelijk met per waarnemingsdatum hoogste broedcode. Soort wordt beoordeeld door de CDNA. Dwerguilen breiden naar het westen uit in Duitsland en ons land kent veel geschikte bossen. Zekere broedgevallen zijn nog niet vastgesteld. Sovon garandeert geheimhouding exacte locatie!
Bijzonderheden
Aanwijzingen
Alle waarnemingen noteren met speciale aandacht voor roepende vogels en bedelende jongen. Systematisch bossen afwerken met recorder kan zinvol zijn. Maak kruispeiling van geluid, dat van honderden meters verderop kan komen. Bij lokaal gunstige situaties kunnen territoria dicht bijeen bezet zijn (Duitsland: 1,2 – 1,7 paar per 10km2).
Bijzonderheden
Zang van man en vrouw gelijk alhoewel vrouw vaak wat hoger van toon is. Ongepaarde vogels zitten vaak en langdurig boven in boomtop te roepen. Gepaarde vogels roepen kort. Territoriale vogels zijn vooral te horen in maart. De duur en tempo waarin vogels roepen is afhankelijk van de mate van opwinding. Territoriumroep doet herinneren aan een herhalende enkele toon op blokfluit. Heeft ook iets weg van Vroedmeesterpad (Alytes obstetricans) en Dwergooruil (Otus scops). Soms voorafgegaan door korte triller. Bedelgeluid van jongen is een lange ijle fluittoon ‘tsieeeeeeeeh!’ en lijkt daarmee op alarmroep Merel (Turdus merula) en Roodborst (Erithacus rubecula).
Broedbiologie
Nestelend in oudere naald- en gemengde bossen met open plekken zoals storm- en kapvlaktes, afschotveldjes, weilandjes etc. Voorkeur voor bossen met veel fijnspar (Picea abies), voldoende dekking om overdag te rusten. Er moeten veel beschikbare spechtenholenzijn. Broedt zelden in bossen met alleen loofboomsoorten. Eileg start begin april in spechtenhol of natuurlijke holte. Accepteert soms ook nestkast. Nestholte boven de 5,5 meter. Eén broedsel per jaar, alhoewel bij verlies van eerste legsel een tweede poging ondernomen kan worden. Meestal legt het vrouwtje met een interval van twee dagen 4-7 eieren die na 28-30 uitkomen. Alleen het vrouwtje broedt op de eieren. Na 27-34 dagen vliegen de jongen uit. Vier weken later zijn de jongen zelfstandig.
Literatuur
* Gedeon K., Grüneberg C., Mitschke A., Sudfeldt C., Eikhorst W., Fischer S., Flade M., Frick S., Geiersberger I., Koop B., Kramer M., Krüger T., Roth N., Ryslavy T., Stübing S., Sudmann S.R., Steffens R., Völker F. & Witt K. 2014. Atlas Deutscher Brutvogelarten. Stiftung Vogelmonitoring Deutschland und Dachverband Deutscher Avifaunisten, Münster.
* Cramp S. & Perrins C.M. 1985. The birds of the Western Palearctic IV: 505-513. Oxford University Press, Oxford.