Verspreiding en trends
Verspreiding
Deze kaart is gebaseerd op landelijke tellingen van kolonievogels en zeldzame broedvogels (Meetnet Broedvogels). Per atlasblok van 5x5 km is het aantal broedparen gegeven.
Deze kaart is gebaseerd op de Vogelatlas van Nederland (Sovon 2018). Per atlasblok van 5x5 km is er een schatting van het aantal individuen gegeven.
Aantalsontwikkeling
broedvogeltrend
Deze grafiek is gebaseerd op het Meetnet Broedvogels (kolonies en zeldzame broedvogels). Weergegeven is de jaarlijkse populatie-index, gebaseerd op de gehele populatie of aantallen in de belangrijkste broedgebieden (rode punten) en de trendlijn (donker gekleurde lijn).
- vanaf 1990
- significante afname, >5% per jaar (--, minimaal halvering in 15 jaar)
- laatste 12 jaar
- significante afname, >5% per jaar (--, minimaal halvering in 15 jaar)
Broedsucces en overleving
Onvoldoende gegevens beschikbaar voor trendanalyse.
Seizoensvoorkomen
seizoenspatroon
Deze gegevens zijn gebaseerd op losse waarnemingen uit het Bijzondere Soorten Project (BSP)
Beschrijving voorkomen
Buiten broedtijd
Nederlandse broedvogels overwinteren in Zuidwest-Frankrijk en mogelijk elders in Zuid-Europa. Buitenlandse vogels zijn afkomstig uit Duitsland en verder oostelijk. De eerste Buidelmezen vertonen zich doorgaans pas eind maart. Waarschijnlijk vindt er in april enige doortrek plaats. Omvangrijker verplaatsingen treden op van eind juli tot in oktober, met de hoogste aantallen in september. Parallel aan de inzakkende broedpopulatie in Nederland en elders in West-Europa is ook het aantal trekkers afgenomen.
Broedtijd
Buidelmezen broeden vanaf ongeveer 1980 jaarlijks in ons land. De vestiging, die voorafgegaan werd door enkele eerdere broedpogingen, paste binnen een westwaartse uitbreiding van het Europese broedgebied. Aanvankelijk verliep de kolonisatie van ons land voorspoedig. Er ontstonden bolwerken in verschillende regio's, met name in Friesland en Groningen, het IJsselmeergebied en langs de Grote Rivieren. In de jaren negentig van de twintigste eeuw telde de landelijke broedpopulatie tot 250 paartjes. Spoedig daarna zakten de aantallen echter om onbekende redenen in en verdwenen de meeste bolwerken. Dit beeld was ook zichtbaar in de rest van West-Europa. Sinds 2015 lijkt de landelijke populatie enigszins stabiel met jaarlijks lichte schommelingen. Ringmeldingen tonen overigens veelvuldige verplaatsingen tussen de Nederlandse (en buitenlandse) broedgebieden aan.
Vogelrichtlijn
Staat van instandhouding
De Vogelrichtlijn richt zich op de instandhouding van alle natuurlijk in Europa in het wild levende vogelsoorten waaronder de Buidelmees.
Dit betekent dat de EU-lidstaten maatregelen moeten nemen om de populaties van deze soorten op een niveau te houden of te brengen dat met name beantwoordt aan de ecologische, wetenschappelijke en culturele eisen. Daaronder wordt onder andere een gunstige staat van instandhouding verstaan. Het begrip Staat van instandhouding is zo ongeveer synoniem voor de mate van duurzaamheid of gezondheid van een populatie van een soort.
De Vogelrichtlijn verlangt van de lidstaten dat ze leefgebieden voor vogels in voldoende omvang en kwaliteit in stand houden, waaronder door de aanwijzing van speciale beschermingszones ten behoeve van het Europese Natura 2000-netwerk. Voor de Buidelmees zijn in Nederland geen speciale beschermingszones aangewezen. De landelijke populatie moet zich wel op een gunstig niveau kunnen handhaven.
Methodiek voor de bepaling van de Staat van instandhouding van vogels
broedvogel
De Staat van Instandhouding van de Buidelmees als broedvogel in Nederland is zeer ongunstig.
Beoordeling Staat van Instandhouding | ||||
Verspreiding | Populatie | Leefgebied | Toekomst | Eindoordeel |
zeer ongunstig | zeer ongunstig | gunstig | zeer ongunstig | zeer ongunstig |
niet-broedvogel
De Staat van Instandhouding van de Buidelmees als niet-broedvogel in Nederland is onbekend.
Beoordeling Staat van Instandhouding | ||||
Verspreiding | Populatie | Leefgebied | Toekomst | Eindoordeel |
onbekend | onbekend | onbekend | onbekend | onbekend |
Aangewezen gebieden
Er zijn geen gebieden aangewezen voor deze soort.
Telrichtlijnen
Broedvogels
Methode
Territoriumkartering
Tijd van het jaar
Half maart t/m half augustus
Tijd van de dag
Hele dag, maar roepactiviteit 's ochtends het hoogst.
Datumgrenzen, normbezoeken en fusieafstand
geldige waarnemingen | normbezoeken | minimaal vereist | fusie- | |||||||||
adult | paar | terr | nest | migrant | 1 | 2 | 3 | seizoen | datumg | datumgrens | afstand | |
X | X | X | X | 2 | 1 | 25-4 t/m 15-7 | 500 |
Aanwijzingen
Alle waarnemingen, met speciale aandacht voor zang (vaak dicht bij nest), aanwezigheid paar, nestbouw (noteer stadium waarin nest zich bevindt) en voedseltransport.
Systematisch letten op nesten (opgehangen aan neerhangende tak van wilg of evt. berk langs water) kan lonend zijn. Roepende vogel zit vaak bij nest. Maak onderscheid tussen voltooide nesten (met slurf) en onvoltooide. Mannetjes laten onvoltooide nesten in de steek indien geen partner opdaagt. Maak onderscheid tussen mannetjes en vrouwtjes, dit vergemakkelijkt de interpretatie. Ingewikkelde levenswijze in broedtijd! (zie Broedbiologie).
Documentatie
Soort, als jaarlijkse broedvogel gevestigd vanaf de jaren tachtig, is na een bloeiperiode weer zeldzamer geworden. Graag ieder geval goed documenteren met hoogste broedcode en andere details (nest voltooid, jongen uitgevlogen?).
Bijzonderheden
Fusie-afstand geldt ook voor onvoltooide nesten (tenzij gelijktijdig gebouwd). Afstand tussen gelijktijdig bezette nesten bedraagt soms slechts enkele tientallen meters. Clustervorming leidt gemakkelijk tot ondertelling als er te weinig bezoeken worden gebracht. Nieuwe vestigingen zijn mogelijk tot in juni. Nesten soms nog in de winter te vinden. Opvallende jaarlijkse fluctuaties.
Broedbiologie
Nest wordt gebouwd aan hangende tak in de buitenrand van een boomkroon of boomgroep, meestal een wilg of berk, op sterk variabele hoogte (1-18 m, meestal onder 4 m). Soort is nauwelijks territoriaal. Mannetje begint in geschikt gebied met nestbouw (polygame mannetjes bouwen tot 4 nesten!) en zingt dan intensief. Wanneer het vrouwtje blijft, wordt het nest afgebouwd ('slurf' als nestingang). Wanneer het vrouwtje verdwijnt, blijft het nest onafgebouwd. Na de eileg verjaagt een van de partners de andere, die dan op zoek gaat naar een nieuwe partner.
In het begin van het seizoen bebroedt het vrouwtje meest het legsel en brengt zij de jongen groot, later vindt dit in toenemende mate plaats door mannetjes. De volgende vestiging van een vogel kan vlakbij het eerste nest plaatsvinden, maar ook op grote afstand. Ongeveer eenderde van de begonnen nestelpogingen wordt opgegeven door conflicten binnen een paar. Vrouwtjes kunnen een legsel over meerdere nesten verdelen en dan zelf geen van alle bebroeden. Pogingen van mannetje om te helpen bij het voeren van een broedsel, worden door vrouwtje meestal niet getolereerd.
Eileg van half april tot in juni of juli. Een tot twee of wellicht drie broedsels per jaar per partner, meestal 2-8 eieren per nest, bebroedingsduur 12-14 dagen, nestjongenperiode 20-22 dagen.