RapportMethodiek voor de bepaling van de staat van instandhouding van vogels

Download
Methodiek voor de bepaling van de staat van instandhouding van vogels
Omslag Methodiek voor de bepaling van de staat  van instandhouding van vogels

In dit rapport wordt toegewerkt naar een methode om de landelijke staat van instandhouding van vogels te bepalen. Het begrip ‘staat van instandhouding’ is ontleend aan de Habitatrichtlijn en (bij soorten) synoniem voor de duurzaamheid van een populatie. De te ontwikkelen methodiek is bedoeld voor alle van nature in ons land voorkomende vogelsoorten. Een beoogde toepassing is de actualisatie van de doelensystematiek Natura 2000, waarvoor onder andere actuele informatie over de staat van instandhouding van vogels nodig is.

Als eerste stap zijn de potentieel geschikte benaderingen geïnventariseerd. De elf geïdentificeerde benaderingen zijn met elkaar vergeleken en getoetst aan de criteria zoals in de Habitatrichtlijn verwoord om de gunstige staat van instandhouding te beoordelen. Deze criteria zijn in veel opzichten ook op vogels van toepassing, zowel ecologisch als in de jurisprudentie. Uit de vergelijking volgt dat er geen geschikte benadering bestaat, maar dat de geschikte methodiek wel uit de verschillende benaderingen kan worden samengesteld. Dat gebeurt in dit rapport. Het advies voor de bepaling van de staat van instandhouding van vogels gaat overeenkomstig de Habitatrichtlijn uit van de beoordeling van vier aspecten: verspreidingsgebied, populatie, leefgebied en toekomstperspectief. Per aspect kan het oordeel uitkomen op gunstig, matig ongunstig, zeer ongunstig of onbekend. Het meest sombere oordeel van een aspect vormt het eindoordeel.

 

Verspreidingsgebied

Bij dit aspect wordt gedoeld op de buitengrens van het gebied waar de soort voorkomt, ook aangeduid als areaal. Als het areaal op de lange termijn groter is geworden of stabiel is gebleven, dan wordt het aspect als gunstig beoordeeld. Bij een afname komt het oordeel uit op matig ongunstig (minder dan 1% areaalafname per jaar) of zeer ongunstig (1% of meer).

 

Populatie

Bij dit aspect is de lange termijntrend vaak doorslaggevend. Bij een toenemende of stabiele trend wordt de ontwikkeling van de populatie als gunstig beoordeeld, bij een afname van minder dan 1% per jaar als matig ongunstig en bij een afname van 1% per jaar of meer als zeer ongunstig. Ook de populatieomvang is van belang; om te beoordelen of die zich op een gunstig niveau bevindt wordt de omvang afgezet tegen een gunstige referentiewaarde (GRW). Deze wordt onderbouwd met behulp van een periode waarin de omstandigheden voor de soort gunstig waren. Indien de huidige populatieomvang zich rond of boven de gunstige referentie bevindt dan wordt het aspect als gunstig beoordeeld. Als de huidige populatie zich daar onder bevindt dan komt het oordeel uit op matig ongunstig of zeer ongunstig (afhankelijk van het verschil).

De manier om de gunstige referentie te definiëren loopt tussen broedvogels en doortrekkers en/of overwinteraars uiteen. In beide gevallen kan de gunstige referentie zich niet onder het populatieniveau ten tijde van de inwerkingtreding van de Vogelrichtlijn rond 1980 bevinden. Een lagere referentiewaarde dan bij de inwerkingtreding strookt niet met de bedoeling van de Vogelrichtlijn. Bij broedvogels is ‘1980’ het uitgangspunt voor de gunstige referentie, mits de populatie toen in een gunstige toestand verkeerde. Indien dat niet het geval is, dan wordt gezocht naar een ecologisch gunstige referentie (EGR) in 1950- heden. Bij doortrekkende en/of overwinterende populaties wordt uitgegaan van combinaties van soorten met overeenkomstige habitat- en voedseleisen om de gunstige referentie te onderbouwen.

 

Leefgebied

Bij dit aspect zijn omvang en kwaliteit van belang. De trend in dichtheid is de graadmeter voor kwaliteit. Indien het aantal vogels dat het leefgebied kan herbergen ten minste overeen komt met de populatieomvang bij een gunstige SvI, wordt het aspect leefgebied als gunstig beschouwd. Indien de omvang onvoldoende is, dan wordt het aspect als ‘matig ongunstig’ of ‘zeer ongunstig’ beoordeeld, afhankelijk van de trend in dichtheid in bezet leefgebied.

 

Toekomstperspectief

De korte termijntrend (12 jaar) wordt naar de toekomst doorgetrokken. De aanname is dat de factoren die de populaties in de afgelopen twaalf jaar hebben beïnvloed, dat ook in de nabije toekomst zullen doen. Bij een stabiele of gunstige trend wordt het toekomstperspectief als gunstig beoordeeld. Bij een afname komt het oordeel uit op matig of zeer ongunstig, afhankelijk van de mate van afname.

 

Review

Deze methodiek is onafhankelijk beoordeeld door het Vlaamse Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek: Publicatie.

Uitgever
Sovon Vogelonderzoek Nederland (Nijmegen)
Rapportnr
2021/26