RapportVogels van de Beerse Overlaat en analyse verstoring van vogels door windturbines

Download
Vogels van de Beerse Overlaat en analyse verstoring van vogels door windturbines
Omslag Vogels van de Beerse Overlaat en analyse verstoring van vogels door windturbines

Op verzoek van de Provincie Noord-Brabant is in beeld gebracht wat de betekenis van de westelijke Beerse Overlaat is voor broedvogels en wintervogels. Tevens is op verzoek van de Provincie onderzocht of er een relatie is tussen de aanwezigheid of plaatsing van windturbines en de aantallen vogels in het gebied.

De Beerse Overlaat is een grootschalig open gebied met een relatief groot aandeel grasland. Het gebied is van groot belang voor broedvogels van open agrarisch gebied zoals weidevogels en Patrijs. In de winter is het belang zo mogelijk nog groter voor overwinterende vogels van open agrarisch gebied, in het bijzonder voor roofvogels en reigers.

De ruimtelijke analyse van het voorkomen van 26 soorten broedvogels waarvoor de Beerse Overlaat een groot provinciaal belang heeft laat zien dat bijna al deze soorten een negatieve correlatie vertonen met de aanwezigheid van windturbines in de omgeving. Voor 15 soorten is dit verband significant. Ook het totaal aantal broedvogels van vertoont een negatieve correlatie met de aanwezigheid van windmolens. Met name weidevogels, maar ook een aantal soorten zangvogels en eenden vertonen een negatieve correlatie. Voor wintervogels kon met deze analyse geen eenduidige relatie worden vastgesteld.

De trendanalyse van 94 soorten overwinterende vogels laat zien dat ca. de helft van deze soorten een relatieve negatieve trend vertoont na het plaatsen van windturbines in het gebied, 30% een neutrale trend laat zien en 20% een relatieve toename. De soorten met de sterkste relatieve afname zijn vooral soorten van open gebied zoals roofvogels, ganzen en zwanen en zangvogels van open agrarisch gebied. Onder de eenden en steltlopers en zangvogels van opgaande begroeiing zijn er ongeveer evenveel soorten met een relatieve toename en een relatieve afname.

Beide analyses laten zien dat er (veel) meer soorten zijn die negatief verband vertonen met de aanwezigheid van windturbines dan positieve. Dat er ook een positief verband wordt gevonden is niet vreemd: door andere factoren dan waar rekening mee gehouden kon worden in de analyses kan het voorkomen en de trend van soorten afwijken van het verwachte patroon.

Wat van belang is, is dat een brede range aan soorten van soorten van open gebied een negatieve correlatie vertoont met de aanwezigheid c.q. de plaatsing van de windmolens. Het meest gevoelig lijken broedende weidevogels en overwinterende zwanen en ganzen, maar er daarnaast nog een ruime variatie aan soorten die daar aan toegevoegd kunnen worden. Zowel broedende als overwinterende roofvogels lijken echter in mindere mate of niet verstoord worden door windturbines. Dit is echter wel een soortgroep waarbij relatief veel slachtoffers vallen door aanvaringen met windturbines.

Het is niet mogelijk om een exacte effect-afstand aan te geven, maar het is waarschijnlijk dat effecten te verwachten zijn tot op ruim een kilometer afstand van de windturbines.

Een compensatie van de verstorende effecten is waarschijnlijk mogelijk voor de meeste soorten wanneer op voldoende afstand van de windturbines (inschatting > 300 m) kwalitatief goed habitat voor de vogels wordt ingericht en duurzaam beheerd dat kwalitatief nog beter is dan de huidige situatie. Het gaat hierbij om extensief beheer grasland om te broeden, plas-draslanden om te groeien, brede (>= 12 meter) akkerranden en het laten staan van stoppels in de winter.

Uitgever
Sovon Vogelonderzoek Nederland
Rapportnr
2019/89